|
Winter 2010. Op het journaal zegt de weerman: “Noordoosten wind en hevige sneeuwval”. Opeens sta ik naast mijn fiets in het gangetje tussen de bakker en het huis van Cupedo. Fietsend ben ik die ochtend, over de bevroren dijk, naar de bus gekomen. Maar nu heeft het de hele dag gesneeuwd en er staat een venijnige noordoosten wind, waar ik recht tegenin moet! Door de sneeuw kun je ook de bevroren molshopen niet zien, die soms midden op de dijk liggen, de kans op een duikeling is dus groot, ik laat de fiets maar staan. Eerst de stoep op en dan langs de rivier, waar schotsen in drijven, langs het veerhuis en in de luwte van de boerderij, dan vol in de wind, de dijk op. Dwarrelende vlokken striemen in mijn gezicht, ik zie geen hand voor ogen, maar dat is niet erg, er is maar een mogelijkheid, gewoon rechtdoor! Als er maar geen telefoondraden gebroken zijn, want dan liggen ze dwars over de dijk, soms op hoofdhoogte en dat is gevaarlijk. Maar dat is gelukkig niet het geval. Struikelend loop ik verder, de karresporen maken het er niet gemakkelijker op. Waar de Nieuwe Dijk bij de Groenedijk komt, loop ik weer langs de rivier, ik hoor hoe de ijsschotsen tegen elkaar botsen en om elkaar heen draaien. Als het zo hard blijft vriezen zal het water gauw dichtgevroren zijn. Dan komen de ijsbrekers, en zitten mijn moeder en ik urenlang in de erker te kijken naar hun vorderingen. Hijgend ploeter ik verder, er zit sneeuw in mijn schoenen en er druipt smeltwater in mijn nek. Toch gloeit mijn hele lichaam en voel ik vreugde om dit barre winterweer. Dan doemt uit de warreling de vorm van ons huis op, licht van de petroleumlamp valt door het raam. Ik stamp mijn schoenen af en de honden beginnen uitzinnig te blaffen. Met gloeiende wangen stap ik de warme keuken binnen, waar het hout in de grote kachel knappert en de geur van gebakken spekjes me het water in de mond doet lopen. Moeder zit te breien met haar voeten op een stoof en vader zegt: Zo, ben je daar kind, doe gauw die natte boel uit!”. Op het journaal zie je lange files, gladde wegen en kleumende mensen. Het is even wennen aan de tegenwoordige tijd! Ik zit in een centraal verwarmd huis, en voor de gezelligheid brandt ook nog de open haard. De sneeuw valt langs ramen van dubbel glas. Barre tochten hoef ik niet meer te maken e n dat is maar goed ook, want er zijn sinds die tijd wel zestig jaar voorbij gegaan. Toch, als ik er aan terugdenk, gaan mijn wangen weer rood gloeien, en zou ik best even terug willen gaan! |